home
nieuws
jaarvergaderingen
preadviezen
lid worden
algemeen
links
|
Stellingen Jaarvergadering NVVS
5 oktober 2012
-
Na een berechting in eerste aanleg waarbij de verdachte door overmacht niet
aanwezig is geweest of door een gemachtigd raadsman verdedigd, dient de
mogelijkheid van een nieuwe berechting in eerste aanleg te bestaan. Als zijn
afwezigheid aan de verdachte te wijten was, volstaat de mogelijkheid van
hoger beroep. In België zou het verzet in hoger beroep op dezelfde wijze
kunnen ingeperkt worden (vgl. Keulen par. 4.3; Traest par. 2.4, 6).
-
Het hoger beroep dient geen herhaling van zetten maar een voortbouwend appel
te zijn. Daarbij past dat de behandeling van het hoger beroep zich in
belangrijke mate richt op bezwaren van procespartijen tegen het vonnis. En
daarbij past ook dat de appelrechter in voorkomende gevallen met een
gemotiveerde verwerping van die bezwaren kan volstaan. (Keulen par. 5.1,
5.4, 5.6; Traest par. 3.2.3).
-
De voordelen van het openstellen van rechtsmiddelen tegen beslissingen
genomen in de loop van het vooronderzoek domineren alleen indien de
betreffende beslissingen door het vonnisgerecht niet meer overgedaan
behoeven te worden. Indien in deze fase van het vooronderzoek rechtsmiddelen
worden opengesteld in verband met de beslechting van geschillen over
onregelmatigheden bij bewijsgaring dient dezelfde eis te worden gesteld.
(Keulen par. 8, Traest par. 3.3, 3.4, 6).
-
De regeling van de rechtspleging aan het einde van het gerechtelijk
onderzoek in België dient te worden vereenvoudigd. Hierbij zou de rol van de
raadkamer kunnen worden beperkt en de zuivering van nietigheden beperkt
kunnen worden tot één aanleg teneinde op die manier de aanwending van
rechtsmiddelen in deze procesfase te beperken (Traest par. 3.4).
-
Met het oog op de belasting van de cassatierechter komt een verplichting tot
het indienen van middelen in de cassatieprocedure wenselijk voor. Overweging
verdient, het beroep in cassatie in minder ruime mate open te stellen tegen
beslissingen in de fase van het vooronderzoek en in lichte strafzaken. In
iets zwaardere strafzaken kan volstaan worden met een gestroomlijnde
cassatieprocedure waarin ambtshalve cassatie uitgesloten is. In de zwaarste
strafzaken zou ambtshalve cassatie behouden dienen te blijven en het recht
op antwoord leidend moeten zijn (Keulen par. 6.5, Traest par. 4.6).
-
In lichtere strafzaken moet herziening ten voordele van de verdachte alleen
mogelijk zijn als het aangevoerde novum ten tijde van de berechting niet
alleen de rechter maar ook de verdachte onbekend was. Herziening ten nadele
op grond van een novum is alleen wenselijk bij een bekentenis van de
verdachte en bij het alsnog beschikbaar komen van technisch bewijs dat ten
tijde van de berechting niet geproduceerd kon worden. (Keulen par. 7.2.2,
7.3.1, Traest par. 5.1).
-
Het komt wenselijk voor om naast de bestaande strafbeschikking een door de
rechter uitgevaardigde strafbeschikking te introduceren, waartegen op
dezelfde voet verzet open staat. En het komt wenselijk voor om naast het
verzet tegen de strafbeschikking dat tot een ‘gewone’ behandeling in eerste
aanleg leidt, een toetsingsmodel te introduceren bij buitengerechtelijk
opgelegde boetes wegens in de wet nader omschreven, gecompliceerde strafbare
feiten. (Keulen, par. 3.3, 4.3).
|